Veilig op het internet: waarom wij onze privacy niet belangrijk vinden
Onderzoek KPMG
Daarvoor kun je uiteraard geen eenduidige verklaring geven, maar wel een aantal mogelijke redenen. Interessant om daarbij te vermelden is dat uit het KPMG-onderzoek blijkt dat het weinig tot niets uitmaakt welke ‘tools’ je voorhanden hebt om je privacy op het internet te verbeteren. KPMG bevroeg een groep mensen net voor en net na de inwerkingtreding van de AVG. En wat bleek? Bijna iedereen (98 procent) wist wel wat de AVG was, maar tegelijkertijd niet wat je er mee kunt doen (60 procent). Het is dan ook niet verbazingwekkend dat maar 30 procent aangaf ooit wellicht eens gebruik te gaan maken van het recht om vergeten te worden.
Verschil online en fysieke privacy
Het leidt wel gelijk tot de eerste belangrijke reden waarom wij onze privacy wel belangrijk vinden, maar er vervolgens niets mee doen. We snappen het gewoon niet. In tegenstelling trouwens tot onze fysieke privacy. Een goed voorbeeld is het afrekenen bij de supermarkt. Hoe zou jij reageren als de caissière je bij het afrekenen zou vragen om je volledige naam, geboortedatum, adres, geslacht en wat dan al niet meer? En als er vervolgens iemand bij de ingang van de supermarkt een gps-tracker op je arm zou spelden om precies te kunnen zien hoe je door de winkel heen loopt. Toch is dat precies wat er op vrijwel alle websites gebeurt. Het grote verschil is dat we het simpelweg niet weten, of misschien wel niet willen weten.
Kennis is belangrijk
Wat dat betreft is het interessant om terug te kijken naar de debatten die werden gevoerd naar aanleiding van het referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In het begin was daar nauwelijks iemand in geïnteresseerd. Het was maar zeer de vraag of de initiatiefnemers de benodigde 300.000 handtekeningen op zouden halen die nodig waren om het referendum door te laten gaan. Totdat Arjen Lubach besloot om er aandacht aan te besteden in zijn TV programma. Hij slaagde erin om het zo duidelijk uit te leggen, dat iedereen ineens wel snapte wat de mogelijke problemen waren van deze wet. Vervolgens stroomden de handtekeningen toe, werd de drempel gehaald en stemde een kleine meerderheid tegen de wet. Kennis is dus belangrijk en kan onze mening veranderen. Vooral over onderwerpen waar we eerst nog geen mening over hadden. Tegelijkertijd bleek uit hetzelfde referendum dat er ook een hele grote groep mensen was die geen enkel bezwaar had tegen de wet. Vooral onder het mom van: we hebben toch niets te verbergen.
Veel aandacht voor de AVG
Dit is natuurlijk pertinent onwaar. We hebben namelijk wel degelijk wat te verbergen. Om het beperkte beeld over privacy te veranderen startte onder meer de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) begin dit jaar een campagne om burgers meer bewust te maken van het belang van privacy. Allemaal in het kader van de invoering van de AVG. Bovendien was er een massale aandacht van de media voor de AVG.
De stelling
Het interessante is dat dit er dus wel voor heeft gezorgd dat we de AVG kennen, maar niet weten hoe die werkt. Blijkbaar zegt kennis dus niet alles. Je kunt concluderen dat de kennis of niet duidelijk genoeg was, of dat we het blijkbaar niet willen weten. Dat leidt dan weer tot de stelling dat het voor veel mensen blijkbaar voordeliger is om zich niet druk te maken over privacy, dan om dit wel te doen. Binnen de psychologie bestaat daar een term voor: compartimentalisatie. Of, als je een simpeler woord wilt gebruiken: tunnelvisie. Het werkt als volgt:
Tessa is 23 jaar oud, gebruikt de halve dag haar smartphone en heeft een account op Facebook, Whatsapp, Instagram en Snapchat. Communiceren doet ze vooral online. Ze post minimaal één keer per dag een bericht op ieder social medium. Daarnaast besteedt ze veel tijd aan het reageren op de posts van haar vele online vrienden en vriendinnen. Veel van haar spullen koopt ze het liefst online: wel zo gemakkelijk.
Kort gezegd speelt Tessa’s leven zich voor een groot deel online af; net zoals het leven van heel veel Nederlanders zich steeds meer online afspeelt. Veel van de websites, social media en webshops die we gebruiken, zijn juist ook degenen die de grootste inbreuk maken op onze privacy.
Compartimentalisatie
Door alle recente schandalen, bijvoorbeeld bij Facebook, weten we dit wel, maar we doen er niets mee. Waarom? Omdat we niet zonder kunnen, of willen. Dus blijven we liever gebruikmaken van iets waarvan we eigenlijk weten dat het niet goed voor ons is. En dat heet compartimentalisatie. Het ene deel van de hersenen vormt geen geheel met de informatie uit het andere deel. En dus kan onze bezorgdheid over onze privacy los bestaan van ons gedrag, waarbij we onze privacy ruimhartig opofferen. Wel de wet, maar geen Facebook Waar de eerdergenoemde Arjen Lubach mensen wel massaal kon overhalen om tegen de inlichtingenwet te stemmen, was de reactie van zijn publiek om met z’n allen Facebook te dumpen een stuk minder enthousiast. Ook KPMG deed hier onderzoek naar. Onlangs alle schandalen en privacyschendingen is slechts 5 procent van de gebruikers gestopt met het medium.
Experiment
Overigens bestaat compartimentalisatie in allerlei soorten en maten, vaak ook in combinatie met genotsmiddelen en verslavingen. Een bekend psychologisch experiment is om een groep mensen op te delen in rokers en niet-rokers. Vervolgens vraag je eerst de rokers om zoveel mogelijk anti-rookreclames op te noemen. Daarna vraag je hetzelfde aan de niet-rokers, natuurlijk zonder dat ze elkaar kunnen horen. Gegarandeerd dat de niet-rokers een stuk meer reclamespotjes op weten te dreunen.
Een slimme reactie
Hoe dat komt? Onze hersenen moeten simpelweg twee beslissingen maken. De eerste is deze: geloof ik dat mijn privacy belangrijk is? Nu zijn wij mensen niet dom. We weten heel goed dat als we nu ‘ja’ antwoorden, er direct een volgende vraag komt. Namelijk: ‘wat ga ik daar aan doen?’. En omdat we niets willen doen is het verreweg het makkelijkste om de eerste vraag direct met ‘nee’ te beantwoorden. Is privacy belangrijk? ‘Nee hoor, ik heb toch niets te verbergen.’