Chromium in Linux verliest Flash-support in april

Chromium maakt voor het draaien van de Flash-plugin in Linux gebruik van een verouderde, onveilige plugintechiek: de Netscape Plugin API (NPAPI). Deze plugin heeft zo goed als ongelimiteerde toegang tot je systeem en is volgens Google de oorzaak van veel crashes en veiligheidsproblemen. Google gaat dit dan ook vervanger door een veiligere, modernere variant: de Pepper Plugin API (PPAPI), die werkt op basis van sandboxing.

Maar de Flash-variant die werkt met PPAPI zal niet voor Chromium beschikbaar komen, deze is er alleen voor Chrome.

Oplossing: gebruik Chrome

De meest voor de hand liggende oplossing is niet heel ingewikkeld: gebruik Chrome in plaats van Chromium. Chrome maakt gebruik van een modernere pluginstructuur en komt met Adobe's nieuwste Flash-variant ingebakken. Maar Chrome kun je vaak alleen installeren vanaf de website van deze browser, en niet vanuit de standaardservers of de app store van je distributie. Chrome bevat namelijk proprietaire onderdelen zoals specifieke Google-logo's, en mag daardoor niet onder de dezelfde voorwaarden verspreid worden als die de meeste Linux-distributies hanteren.

Daardoor lijkt de stap niet helemaal zonder gevolgen. Recente cijfers laten zien dat bijvoorbeeld Ubuntu-gebruikers massaal gebruikmaken van Chromium in plaats van Chrome, omdat deze veel eenvoudig vanuit de Ubuntu app store te installeren is.

Aura: nieuwe grafische engine

Er is naast de eerder genoemde onveiligheid nog een reden dat Google in Linux snel af wil van het oude NPAPI-pluginsysteem in Chromium. De internetgigant gaat een nieuwe grafische engine in zijn open-souce-browser plaatsen: Aura. Deze moet het cross-platform ontwikkelen veel eenvoudiger maken en daarnaast de browser 'leaner en meaner' maken. Aura werkt niet met NPAPI, maar met het eerder genoemde PPAPI.

Chromium is het open source-project achter de Chrome-browser en komt zonder de specifieke Google-branding als het regenboog-gekleurde logo. Verder zijn er kleine technische verschillen.

Volg Raymond Luijbregts via Twitter of Google+